Mijn religieuze loopbaan begon eind jaren zeventig, als misdienaar in de Raamsdonksveerse Onze Lieve Vrouwe kerk. Ik was 10 jaar en werd samen met enkele vriendjes op klaarlichte dag in de klas geronseld. We hapten toe vanwege het misdienaarreisje dat pastoor Douwenburg ons in het vooruitzicht had gesteld. We geloofden meer in hem dan in God. Pastoor Douwenburg is inmiddels overleden. Althans, daar ga ik wel van uit, hij was in 1977 al zo oud dat God vanuit de hemel al jaren argwanend op hem neer keek.
Misdienaars traden altijd op in duo’s, een soort André van Duin en Frans van Dusschoten. Met dit verschil dat de misdienaars beiden als aangever voor meneer pastoor dienden. Er werden vier koppels gevormd in de klas, allemaal jongens. Ik vormde een duo met Albert. Hij was niet alleen een klasgenoot, maar ook een medespeler bij de plaatselijke voetbalclub. Op zaterdagmiddag ploegden we het veld om als twee doorgedraaide backs, ‘s avonds hesen we ons in een kazuifel en waren we één met Here Jezus.
Albert en ik hadden dienst tijdens de avondmissen. In die avondmis zaten dan, behalve meneer pastoor en de koster, meestal zo’n acht à tien bezoekers in de kerk. Altijd dezelfde koppen. Van de meesten had het me niets verbaasd als ze hele stukken uit de Bijbel zelf nog live hadden meegemaakt. Ik dacht soms wel eens dat ze het einde van de mis niet zouden halen.
Zo weinig bezoekers, in een kerk waar een kleine duizend man in pasten. Toen al. In de winter werd er vanwege bezuinigingen voor die paar mensen niet meer gestookt in de kerk. Die verlieten na een uur de kerk als ware het bergbeklimmers die de Mount Everest hadden getrotseerd, met ijspinnen onder de neus. Ik hoorde laatst een voetbaltrainer klagen toen er vanwege een sanctie een wedstrijd zonder publiek gespeeld moest worden. Wij misdienaars waren niet anders gewend in die tijd.
Gelukkig werd ik al snel klaargestoomd voor begrafenissen. Dan had je toch wat meer publiek om voor te spelen. De kerk was dan meestal minimaal voor de helft gevuld, mits de overledene in zijn tijd op aarde geen ongelooflijke klootzak was geweest. Als misdienaar had ik tot taak om de pastoor de kwispel met wijwater aan te geven. Een kwispel is een soort wc-borstel waarmee de kist gezegend wordt. Ik vond het leuk om het ding tot zijn nek in het heilige water te dompelen, zodat Douwenburg niet alleen de kist maar ook eerste zes rijen trakteerde op een plaatselijke regenbui. Er werd zelden om gelachen.
Mijn carrière als misdienaar duurde niet lang. Toen bleek dat het beloofde misdienaarreisje alleen maar had gediend om ons over te halen, hield ik het na een half jaar al voor gezien.