‘Hebt u dan geen broer?’ De man van de fietsenstalling blijft volhouden. Al zolang als ik hem tegenkom vraagt hij of ik bij de SNS werk. En als ik diegene dan niet ben, of ik dan een broer heb die daar werkt. Maar inderdaad, ik heb geen broer. Tenminste, niet dat ik weet. Maar twijfels heb ik niet. Dus hou ik stug vol: ik heb geen broer. Alleen twee zussen.
Hij weet inmiddels dat ik niet bij de SNS werk, deze lieve gastheer van de gratis fietsenstalling. En hij heeft gelezen in deze krant dat ik predikant ben, of zoiets. Dat moet ik hem nog maar eens uitleggen. En nee, ik heb echt geen broer. Het doet me denken aan die hele oude sketch van Snip en Snap – ja sorry, ik ben een oude ziel – waarin een fietsenbewaarder aan Willy Walden een grap probeert te verkopen: ‘Het is niet mijn broer, maar toch is het de zoon van mijn vader. Ra ra ra, wie is dat….? Dat ben ík!’ Omdat Walden hem niet begrijpt, verdraait hij de grap tegenover een nietsvermoedende voorbijganger tot: ‘Het is niet mijn broer, maar toch is het de zoon van mijn vader. Ra ra ra, wie ben ik?’ Voer voor minutenlange hilariteit en wederzijds onbegrip. Tot hij uiteindelijk in wanhoop zegt: ‘Ik weet het ook niet. Mijn vader had geen zoons. Mijn vader is kinderloos overleden.’
Op wie lijk je? En wat vind je daarvan? Baby’s schijnen meer op hun vader dan op hun moeder te lijken. Grapje van de natuur, om vaders erbij te houden. Als je daarna opgroeit kun je tot vervelens toe horen: ‘O, je lijkt echt op je moeder/je vader’. Er zijn van die momenten dat je dat niet wil horen. Dat je je misschien zelfs afvraagt: zijn zij wel mijn ouders? Maar je ontkomt er niet aan. Ook ik niet (en dat vind ik niet erg). Ik kom er niet onderuit. Zet mijn ouders bij me, en je ziet het. In mimiek, in bewegingen, in bepaalde woorden, intonatie en noem maar op. Herman van Veen hoorde ik ooit zeggen: ‘Elke dag heb ik het gevoel dat ik mijn vader sta te scheren.’ Hoe ouder je wordt, hoe meer je de leeftijd hebt die je ouders hadden toen je hen leerde kennen, hoe meer je herkent. Of je dat nu wilt of niet. En ik realiseer me dat er mensen zijn die dat écht niet leuk vinden, omdat ze niet willen zijn zoals hun ouders, om wat ze niet willen herkennen in zichzelf. Maar in minder heftige omstandigheden kan het ook helend zijn. Zo vader zo zoon, zo moeder zo dochter, het verklaart ook een hoop. Dat ben je. En zo ben je goed.
En ik ken mijn ouders te goed om te weten dat ik niet nog een broer heb. Ik geloof wel dat ik nog een Vader heb, die ik met een hoofdletter schrijf. Wat mij betreft noem je God een Moeder, maar ik ben vertrouwd met dat Vaderbeeld. Ik heb daar ook geen nare gevoelens bij. Voor mij is dat idee van God als Ouder een mooi beeld. Ook omdat het iets over mij zegt. De bijbel vertelt dat wij als mensen gemaakt zijn naar het beeld van God. Wij zijn Gods spiegelbeeld. Via mensen kun je iets tegenkomen dat verwijst naar God. Ik geef toe, soms moet je goed zoeken. Ook bij mij wel eens. Maar dat is toch machtig mooi, dat we allemaal iets kunnen laten zien van die ene Ouder? En dan heb ik dus inderdaad nog een broer. Heel veel. Ook vast één die bij de SNS werkt.
Dominee Otto Grevink is predikant voor Kaatsheuvel en de Efteling, Sprang-Capelle en Waspik vanuit De Brug, en pionier bij Zin op School in Waalwijk. Reacties zijn welkom op ottogrevink@gmail.com.