Je kon een speld in een hooiberg horen vallen toen hij het café binnen stapte. Want niemand durfde hem loodrecht op de man af te vragen of het slecht weer was buiten. Je kon op je vingers nafluiten dat hij dan meteen kwaad zou worden.

De man deed zijn natte jas uit en zei: ‘Het regent niet alleen pijpenstralen, het komt ook nog eens als bakstenen uit de hemel vallen.’ De ban was doorgebroken. Ik nodigde de man uit bij mij aan de bar te komen zitten en vroeg hem of hij niks van mij wilde drinken. Dat wilde hij.

Ik voelde aan mijn klompen dat deze man een verhaal te vertellen had. En daar begon hij dan ook absurd mee: ‘Ik dacht vanochtend, kom, laat ik eens een frisse neus gaan scheppen, dat was hard nodig. Volop problemen in de familie. Mijn zuster heeft het buitengewoon moeilijk, ze lijdt aan erectica nervosa. En haar man heeft net een operatie aan zijn rug achter de knie. Volgende week moet hij terug naar de condolerende geneesheer. Jammer, want ze begonnen er net weer een beetje bovenuit te komen.’

‘En bij mij thuis is het ook niet alles koek en ei wat er blinkt’, vervolgde de man. ‘Mijn zoons maken er niks van. Mijn vrouw heeft ze jarenlang op hun wenkbrauwen bediend, maar nu moeten ze zelf eens wat laten zien.

Mijn oudste zoon, Kees-Wim, rookt nog steeds als een ketting en wordt telkens met een kwartje in het riet gestuurd. Dan zeg ik dat hij zich niet met een kluitje uit het veld moet laten slaan. ‘Je moet goed in je achterhoofd knopen dat het je niet allemaal zomaar aan komt waaien’, zeg ik dan tegen hem. Maar dat werkt bij hem als een lap op een rode stier.’

‘Mijn andere zoon, Klaas-Bert, is de drijvende motor achter het ophalen van zilverpapier. Daar heeft hij een behoorlijke vinger in de pap te brokkelen. En zijn hobby is het obsederen van vogels. Vooral de Jan van Sas van Gent. Ja, Klaas-Bert heeft het ook niet geschoten.’

‘Dan ben ik blij dat ik mijn hond nog heb. Koen-Karel, heet hij. Een echte Prins Bernhardhond met een boomstam erbij. Met hem kan ik af en toe eens een ommetje maken. Een paar boodschappen doen. Zo meteen moet ik nog even geld halen, maar dat krijg je tegenwoordig ook alleen nog maar op vertoon van een intimidatiebewijs. Dan moet ik straks nog even langs de doe-het-zelver voor een tube twee-continentenlijm, want ik ben thuis wat aan het klussen. Als ik die boodschappen heb gedaan, is het alweer bijna middag. Etenstijd.’

De man deed zijn jas aan de riem, schoot zijn hond weer aan en bedankte me niet voor het rondje dat hij niet gegeven had. Hij groette me met de woorden: ‘Kom! Ik open deuren wijd. Maaltijdgeuren zullen in uw neusgat dringen en u tot uitgebalanceerd dineren dwingen.’ We keken elkaar aan en zeiden niets. Je kon een muis horen vallen.